Menu

Engelse werkwoorden vervoegen

Tegenwoordige tijd (present tense)
Het Engels kent meerdere vormen van tegenwoordige tijd waaronder de present Simple, present Continuous
en present Perfect.

Present Simple
In the present simple komt er bij he, she en it een 's' achter het werkwoord (bijv. he works), behalve als een
werkwoord eindigt op een sisklank als -ch of -sh, dan komt er een extra 'e' voor de 's'. Dus he teaches, she
finishes, it crashes.

Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + 'y' zoals in study en marry dan verandert de -y bij he, she en it in
-ies. Dus he studies, she marries.
Maar bij werkwoorden waar een a, e, o of u voor de -y staat verandert het niet en schrijf je gewoon een -s achter
het werkwoord. Dus he pays, she mislays.


Voorbeeld:

Vorm +-s +-es y wordt ie bij a,o,e, u blijft de y
I, We, You, Theyworkteachmarrypay
He, She, Itworksteachesmarriespays

Present continuous
De present continuous krijgt altijd een vorm van het werkwoord: to be (am/is/are) + een werkwoord met -ing.
Je gebruikt de present continuous wanneer iets op dit moment aan de gang is, wanneer je je ergert aan iets wat
vaker gebeurt (bijv. She's always complaining), of wanneer iets in de nabije toekomst plaats zal vinden.


Voorbeeld:

Vorm Bevestigende zinnen Vragende zinnen Ontkennende zinnen
II am workingAm I working?I am not working
We, You, TheyWe/you/they are workingAre we/you/they working?We/you/they aren't working
He, She, ItHe/she/it is workingIs he/she/it working?He/she/it isn't working



Present perfect
Door de present perfect te gebruiken koppelen Engelsen het verleden en het heden aan elkaar.
De present perfect wordt gevormd door: has/have + voltooid deelwoord.
Je gebruikt de present perfect wanneer iets in het verleden begonnen is en nu nog steeds doorgaat of als iets in het
verleden is gebeurd, maar er niet direct bij staat wanneer dat gebeurd is.


Voorbeeld:

Vorm Bevestigende zinnen Vragende zinnen Ontkennende zinnen
II have workedHave I worked?I haven't worked
We, You, TheyWe/you/they have workedHave we/you/they worked?We/you/they haven't worked
He, She, ItHe/she/it has workedHas he/she/it worked?He/she/it hasn't worked




Verleden tijd (past tense)
De verleden tijd kent in het Engels twee veelgebruikte vormen de past Simple en past Continuous.

Past Simple
De regelmatige werkwoorden worden gevormd door er -ed achter te zetten. Werkwoorden die eindigen op een medeklinker + -y veranderen in -ied (bijv. She married), behalve wanneer er een a,e,o of u voor de -y staat. Dan verandert het niet en schrijf je gewoon een -ed achter het werkwoord. Dus he played, she destroyed. Bij werkwoorden die eindigen op een medeklinker met daarvoor een korte, beklemtoonde klinker wordt de laatste medeklinker verdubbeld (bijv. We planned).

Je gebruikt de past simple als iets in het verleden is gebeurd en er bij staat wanneer dat gebeurd is bijv. last week.
Staat er niet bij wanneer het gebeurd is dan mag je ook de present perfect gebruiken. Ook gebruik je de past
simple als iets in het verleden is begonnen en reeds is afgelopen.


Vorm +ed y wordt ie bij a,o,e, u blijft de y verdubbeling
I, We, You, They worked marriedplayedplanned
He, She, Itworks married playedplanned


Past continuous
De past continuous wordt gevormd door een verledentijdsvorm van to be (was/were) gevolgd door het werkwoord +-ing.
Je gebruikt de past continuous om aan te geven dat iets in het verleden een tijd duurde of dat iets op een bepaald
moment in het verleden aan de gang was.


Voorbeeld:

Vorm Bevestigende zinnen Vragende zinnen Ontkennende zinnen
II was workingWas I working?I wasn't working
We, You, TheyWe/you/they were workingWere we/you/they working?We/you/they weren�t working
He, She, ItHe/she/it was workingWas he/she/it working?He/she/it wasn�t working


Past perfect (voltooid verleden tijd)
De past perfect wordt gevormd door de verledentijdsvorm van to have(had) + voltooid deelwoord van het
werkwoord. Je gebruikt de past perfect om aan te geven dat iets in het verleden plaatsvond voordat er iets anders
gebeurde.


Voorbeeld:

Vorm Bevestigende zinnen Vragende zinnen Ontkennende zinnen
II had workedHad I worked?I hadn't worked
We, You, TheyWe/you/they had workedHad we/you/they worked?We/you/they hadn't worked
He, She, ItHe/she/it had workedHad he/she/it worked?He/she/it hadn't worked


Toekomende tijd (future tense)
De toekomende tijd wordt gevormd door to be going of shall/will te gebruiken.

To be going to
De vorm to be going to gebruik je om aan te geven wat je van plan bent, of wat er zal gebeuren.


Voorbeeld:

Vorm Bevestigende zinnen Vragende zinnen Ontkennende zinnen
II am going to workAm I going to work?I am not going to work
We, You, TheyWe/you/they are going to workAre we/you/they going to work?We/you/they aren't going to work
He, She, ItHe/she/it is going to workIs he/she/it going to work?He/she/it isn't going to work



Will / shall
Will en shall gebruik je om aan te geven dat iets nog gaat gebeuren. Shall wordt voornamelijk gebruikt om een
voorstel te doen. Bijvoorbeeld Shall I call you tomorrow?


Voorbeeld:

Vorm Bevestigende zinnen Vragende zinnen Ontkennende zinnen
II will workShall I work?I will not work
We, You, TheyWe/you/they will workWill we/you/they work?We/you/they will not work
He, She, ItHe/she/it will workWill he/she/it work?He/she/it will not work



Printvriendelijke versie van
de checklist voor op je bureau






Checklist
    Tegenwoordige tijd (present tense)
  • Present Simple
    Bij he, she en it een -s achter het werkwoord plaatsen. Behalve bij sisklank op het einde, dan komt er een extra
    'e' voor de -s.
    Werkwoord eindigt op een medeklinker + -y, dan -ies. Behalve als een a, e, o of u voor de -y staat, dan alleen
    een -s.
  • Present continuous
    To be (am/is/are) + een werkwoord met -ing.
    Je gebruikt de present continuous wanneer iets op dit moment aan de gang is, wanneer je je ergert aan iets
    wat vaker gebeurt, of wanneer iets in de nabije toekomst plaats zal vinden.
  • Present perfect
    Has/have + voltooid deelwoord.
    Je gebruikt de present perfect wanneer iets in het verleden begonnen is en nu nog steeds doorgaat of als iets
    in het verleden is gebeurd, maar er niet direct bij staat wanneer dat gebeurd is.
    Verleden tijd (past tense)
  • Past Simple
    De regelmatige werkwoorden worden gevormd door er -ed achter te zetten.
    Werkwoord eindigt op een medeklinker + -y, dan -ied. Behalve wanneer er een a,e,o of u voor de -y staat, dan
    alleen -ed.
    Werkwoord die eindigt op een medeklinker met daarvoor een korte, beklemtoonde klinker, dan de laatste
    medeklinker verdubbelen.
    Je gebruikt de past simple als iets in het verleden is begonnen en reeds is afgelopen en als iets in het verleden
    is gebeurd en er bij staat wanneer dat gebeurd is. Staat dat er niet bij dan mag je ook de present perfect
    gebruiken.
  • Past continuous
    To be (was/were) gevolgd door het werkwoord + -ing.
    Je gebruikt de past continuous om aan te geven dat iets in het verleden een tijd duurde of dat iets op een
    bepaald moment in het verleden aan de gang was.
  • Past perfect (voltooid verleden tijd)
    Verledentijdsvorm van to have(had) + voltooid deelwoord van het werkwoord.
    Je gebruikt de past perfect om aan te geven dat iets in het verleden plaatsvond voordat er iets anders
    gebeurde.
    Toekomende tijd (future tense)
  • To be going to
    De vorm to be going to gebruik je om aan te geven wat je van plan bent, of wat er zal gebeuren.
  • Will / shall
    Will en shall gebruik je om aan te geven dat iets nog gaat gebeuren. Shall wordt voornamelijk gebruikt om een
    voorstel te doen.